Filippus, een van Jezus discipelen, vroeg om God de Vader te mogen zien. Het antwoord moet even verrassend als teleurstellend overgekomen zijn, want Jezus zei: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Ook Mozes, die zeer close met God omging, stelde diezelfde vraag. En hoewel God Mozes Zijn gestalte toonde, bleef Zijn gezicht verborgen. Want, verklaarde God, geen mens zal mij zien èn leven.
Uit het scheppingsverhaal in Genesis lezen wij dat God het gehele universum uit het niets tot aanzien riep. Die macht gaat ons begrip verre te boven. Even bijzonder en onbegrijpelijk is daarom het feit dat die Schepper zelf een mens werd; een mens in wie wij God kunnen zien; die onze taal sprak en uiteindelijk zelfs bereid was te sterven. Waarom? Had God zichzelf dat lijden niet kunnen besparen? De Bijbel geeft hier luid en duidelijk antwoord op: Nee.
Onze brandende vraag hoe God eruit ziet, is in het licht van de Bijbel eigenlijk niet zo van belang. Belangrijker is de vraag hoe Hij òns ziet in deze door ons beschadigde en verziekte schepping. De Bijbel zegt dat het onze zonden zijn die scheiding met God teweeg brengen. En die scheiding met God gaat door, tot in alle generaties na ons. God ziet ons zondermeer als doodschuldig.
Blijft het daarbij?
Nee! Want er staat in de Bijbel geschreven: Zo lief had God de wereld dat Hij zijn enig geboren zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Door Jezus mogen wij God weer in de ogen kijken en leven. Door Jezus mogen wij onze hand in die van onze machtige Schepper leggen en met een volkomen gereinigd hart tot hem zeggen: ‘Vader’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten